loet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • loet
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontwikkeld uit Middelnederlands loete, loet, uit een oudere Germaanse vorm *lotia (ook geleend in het Frans als louche v pollepel). [1] In de betekenis van ‘werktuig om mee te schrapen of krabben’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1250. [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord loet loeten
verkleinwoord loetje loetjes

Zelfstandig naamwoord

de loetv / m [4]

  1. (gereedschap) stuk gereedschap met een steel waarmee men schept of krabt
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

32 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen