lob

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lob
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kwab’ voor het eerst aangetroffen in 1718 [1] [2] [3] [4]
1 enkelvoud meervoud
naamwoord lob lobs
verkleinwoord lobje lobjes
2-4 enkelvoud meervoud
naamwoord lob lobben
verkleinwoord lobje lobjes

Zelfstandig naamwoord

de lobm

  1. (badminton) slag waarbij men de shuttle na het ontvangen van een drop hoog en ver terugspeelt
  2. (anatomie) kwab
  3. (plantkunde) deel van een blad tussen twee ondiepe insnijdingen, met een ronde rand
  4. (plantkunde) zaadlob
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
lobben

lob

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lobben
    • Ik lob. 
  2. gebiedende wijs van lobben
    • Lob! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lobben
    • Lob je? 

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen


Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • lob

Werkwoord

lob

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd bedrijvende vorm van loben
Synoniemen


Middelengels

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Angelsaksische lobbe

Zelfstandig naamwoord

lob

  1. (spinachtigen) spin
Schrijfwijzen


Oudhoogduits

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *lubą

Zelfstandig naamwoord

lob o

  1. lof


Pools

Zelfstandig naamwoord

lob m

  1. (sport) lob; een bal of shuttle hoog gespeeld over een tegenstander


Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

lob m

  1. (sport) lob; een bal of shuttle hoog gespeeld over een tegenstander


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • lob

Zelfstandig naamwoord

lob monbezield

  1. (sport) lob; een bal of shuttle hoog gespeeld over een tegenstander
Verbuiging
Anagrammen
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen