ligbank

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

vrouw op een ligbank
Uitspraak
Woordafbreking
  • lig·bank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ligbank ligbanken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ligbankv / m

  1. een zachte beklede bank waarop men zowel kan zitten als op kan liggen en alle posities daar tussenin
    • Met hulp van een door zijn manager/coach Ronnie Leitgeb ontworpen ligbank, begon Muster na drie weken er te trainen met het gips nog om zijn been. Binnen zes maanden stond hij op de baan. “Dit jaar heb ik bewezen dat ik ook in 1989 al de top-vijf had kunnen bereiken. Het heeft me zes jaar gekost om terug te keren naar waar ik was. Aan de andere kant hebben de pieken en dalen in mijn carrière me ook geen kwaad gedaan. Ze hebben mijn persoonlijkheid gevormd. Ik ben niet meer veranderd door mijn zege in Parijs. Ik was al volwassen.” [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Remmelt Otten 18 november 1995
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be