lievig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lie·vig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding lief met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen lievig lieviger lievigst
verbogen lievige lievigere lievigste
partitief lievigs lievigers -

Bijvoeglijk naamwoord

lievig

  1. lieflijk
     Zo snel als de ruzie opkomt, verdwijnt hij overigens ook weer. Een paar minuten later besluiten de twee acteurs lievig in het Zuid-Amerikaanse koffietentje een stukje cake te delen.[1]
     In eerste instantie wilde LaFerriere de boterhammen versieren, maar dat bleek lastig en tijdrovend. Dus ging hij over op de plastic zakjes. De creaties moesten natuurlijk niet te lievig zijn: ze waren immers voor twee jongens bedoeld. In de collectie zitten dan ook onder andere monsters, skeletten, en raketten.[2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

61 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Eefje Oomen
    “Ruzie tussen Geza en Leo: parkeren in standje 0 of 1?” (05-03-2017), Tubantia
  2. Bronlink Weblink bron
    Carlijn Teeven
    “Nog zo’n leuke tekenvader: nu boterhamzakjes in plaats van bananen” (25/03/2014), HP de Tijd
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be