liederlijkheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lie·der·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord liederlijkheid liederlijkheden
verkleinwoord
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

liederlijkheid v [1]

  1. het heel erg armoedig, slordig, onzedelijk en losbandig zijn
     Overal waar jij bent, daar is liederlijkheid, kwaad, zei Pierre tegen zijn vrouw.[2]
     Hij beschreef de kommervolle leefomstandigheden van de bevolking in 'De Geneeskundige Plaatsbeschrijving van het Gooiland'. Over drankmisbruik, kindersterfte, ontucht, liederlijkheid, diefstal en wangedrag. Over dronkenschap schreef hij: "er is voorwaar geen grooter vijand van huiselijke welvaart dan de jenever; en de sterke drank is buiten twijfel ook één der eerste oorzaken van armoede in het Gooiland."[3]
  2. iets wat getuigt van een armoedig, slordig, onzedelijk en losbandig karakter
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028251151
  3. Bronlink geraadpleegd op 11 januari 2022 Weblink bron “Urker schedels, erfenis van een bitter verleden” (06-06-2010), NOS