ließen

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • lie·ßen

Werkwoord

ließen

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van lassen

ließen

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van lassen

Werkwoord

ließen

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van lassen

ließen

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van lassen