leukerd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leu·kerd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leukerd leukerds
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de leukerdm

  1. iemand die heel leuk is
    • Susanne kan nog moeilijk bevatten dat haar avontuur met boer David aan een einde is gekomen. David koos gisteravond, tot grote verbazing van het publiek, voor Mara. ,,Ik blijf mezelf afvragen hoe ik het anders had kunnen doen", schrijft Susanne in haar Boer zoekt Vrouw-dagboek. Toch laat ze haar schouders niet hangen en bekijkt haar afscheid als een positieve afsluiting. ,,Back to business", doelt ze op haar eigen communicatiebedrijfje. Over de keuze voor Mara van de varkensboer schrijft ze: ,,Ik gun het ze! Ze zijn twee leukerds."[2]  
  2. (spottend) iemand die zichzelf heel grappig vindt, maar het helemaal niet is, een vervelend persoon
    • Geen land waar gevoetbald wordt blijft gespaard van streakers. Al is de leukerd die de bekerwedstrijd tussen de Saudi-Arabische clubs Al-Nasr en Al-Ittihad verstoorde geen streaker in de strikte betekenis van het woord. Hij hield het bij naakte...voeten. [3] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Maxime Segers 17-04-2017
  3. De Standaard 06/02/2009
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be