leis

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Leis


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leis
Woordherkomst en -opbouw
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord leis leizen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[A] leis v / m

  1. (jachttaal) lange dunne riem aan de halsband om een jachthond vast te houden
    • (…) toen Crawford binnentrad en de Balafré hem volgde, beschroomd en schoorvoetend, als een bulhond, die in weerwil van zich zelve, aan de leis wordt voortgetrokken (…) [5]
  2. (paardrijden) elk van de beide riemen die vastzitten aan de uiteinde van het bit waarmee een koetsier het paard kan sturen
Synoniemen
Verwante begrippen
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord leis leisen
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie met meervoud "leisen".

Zelfstandig naamwoord

[B] leis o / v / m

  1. (muziek) (religie) (christendom) godsdienstig lied, zoals gezongen bij grote vieringen als Kerstmis
    • Neem als voorbeeld "Nu syt wellecome". (…) Ik denk dat het oorspronkelijk een Duits lied is. Het werd in de streek van Aken al in de 13de eeuw gezongen. Dan is het mondeling doorgegeven en bij ons is het een leis geworden. [6]
Anagrammen

Gangbaarheid

23 % van de Nederlanders;
23 % van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen


Iers

Voorzetselvorm

leis

  1. vorm van le voor de derde persoon enkelvoud
    «Leis.»
    Met hem.