laveloos

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • la·ve·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘stomdronken’ voor het eerst aangetroffen in 1760 [1]
  • afgeleid van laaf (stam van het werkwoord laven) met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen laveloos lavelozer laveloost
verbogen laveloze lavelozere lavelooste
partitief laveloos lavelozers -

Bijvoeglijk naamwoord

laveloos

  1. door buitensporig alcoholgebruik tot niets meer in staat
    • De man werd door de politie in laveloze toestand in het park aangetroffen. 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen