lanyard

Nederlands

1. Een lanyard voor deelnemers aan een conferentie.

Uitspraak

• Geluid:  lanyard    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈlɛnjɑrt / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• lan·yard

Woordherkomst en -opbouw

• van Engels lanyard, in de betekenis "sleutelkoord" aangetroffen vanaf 1942 (zie vindplaats hieronder)

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	lanyard	lanyards
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de lanyard m

1. om de hals gedragen koord of band waaraan een toegangsbewijs, een sleutel of een ander klein voorwerp op de borst kan worden meegedragen

   ▸ De officiële naam is lanyard, maar de jeugd spreekt van keycord of sleutelkoord. Meer dan een brede nylon band die je om je nek kunt hangen is het niet, hoewel je van de meeste modellen het onderste gedeelte, waar je sleutels aan hangen, kunt losklikken.

   ▸ ⧖ Zij klommen bij iedereen op de knieën om te zien of aan de lanyard, die zoo geheimzinnig in de borstzak verdwijnt, niet een fluitje of iets anders moois hing.

Synoniemen

• draaglint
• houwtouw
• sleutelkoord

Gangbaarheid

• Het woord lanyard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

Dead eyes with lanyards “Wasa” (1627)

Lanyards [2]

Engels

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /ˈlænjəd/

Woordherkomst en -opbouw

• onder invloed van yard via Middelengels lanyer "riem of band om kleding of wapenrusting vast te maken" van Oudfrans laniere "riem, band"

enkelvoud	meervoud
lanyard	lanyards

Zelfstandig naamwoord

lanyard

1. (scheepvaart): talreep, het touw dat door de jufferblokken is geschoren
2. lanyard

Overerving en ontlening

• Nederlands: lanyard