landerig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lan·de·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘slecht geluimd’ voor het eerst aangetroffen in 1844 [1]
  • oorspronkelijk de stemming van zeelui aan de wal[2]
  • afgeleid van land met het achtervoegsel -erig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen landerig landeriger landerigst
verbogen landerige landerigere landerigste
partitief landerigs landerigers -

Bijvoeglijk naamwoord

landerig [3]

  1. zonder veel energie, futloos
    • Het echtpaar komt binnen met bloemen voor moeder in het verzorgingshuis, maar ze is er niet. Mammie is uit wandelen, blijkt, en dus moeten ze wachten. De tijd doden ze met klagen over de spoorwegen, het jagen op een vlieg en de vraag wat die emmer in de verder kale kamer doet. Zoiets lijkt geknipt voor het droogkomisch talent van Raymonde de Kuyper en de gelaagde norsheid van Raymond Thiry, maar het landerig begin lijkt de acteurs te bevangen. Pas als De Kuyper zich kan opwinden en dat doet ze zodra haar man iets zegt, komt ze wat los. Dan heeft Thiry ook iets om zijn zwijgende blik op te richten. [4] 
    • Landerig en chagrijnig zijn ze, de verslaggevers die de verkiezingscampagne moeten volgen en vastleggen - althans, dat valt op te maken uit de verslagen die ze maken. De Volkskrant rept van een 'bloedstollend saaie' campagne. De NOS behandelde de afgelopen dagen een reeks existentiële kwesties in berichten waaruit een nauw verholen teleurstelling sprak ('Er gebeurt bijna niets in de peilingen, hoe kan dat?' 'Tweestrijd blijft uit'). En de NRC vraagt zich vertwijfeld af 'waar gáán deze verkiezingen over?' [5] 
  2. in een slechte bui zijn
    • Voor het overige ontbreekt enige urgentie of impact, en resteert een gewild zwaarmoedig en landerig geheel.[6]  
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen