lachspier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lach·spier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lachspier lachspieren
verkleinwoord lachspiertje lachspiertjes

Zelfstandig naamwoord

de lachspierv / m

  1. spier die gebruikt wordt om te lachen, gevoel voor humor
    • Ik kon mijn lachspieren niet meer in bedwang houden. 
    • Ze heeft minder goed ontwikkelde lachspieren. 
  2. op de ~ werken: aan het lachen maken, lachwekkend zijn
    • Zijn gitaargepingel werkt enkel op mijn lachspieren. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be