laars
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- laars
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘schoeisel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laars | laarzen |
verkleinwoord | laarsje | laarsjes |
Zelfstandig naamwoord
- (schoeisel) een schoen met een hoge schacht die een deel van het been bedekt
- Zij heeft bijna altijd laarzen aan.
- ▸ Ze ruimden vooral toiletpapier, sigarettenpeuken, blikjes, flessen en voedselverpakkingen op. Soms ook zelfs plastic driewielers, leren laarzen en een bierflesje met een dode muis erin.[2]
Synoniemen
- (Vlaams en Limburgs) bot
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een schoen met een hoge schacht die een deel van het been bedekt
|
|
Gangbaarheid
- Het woord laars staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "laars" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "laars" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be