kwijtspelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kwijt·spe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kwijtspelen
speelde kwijt
kwijtgespeeld
zwak -d volledig

Werkwoord

kwijtspelen

  1. ergatief door ongelukkig of onverstandig handelen verliezen
    • Hij speelde daarmee zijn waardevolste bezit kwijt. 
  2. ergatief (Vlaanderen) kwijtraken
Opmerkingen
  • Hoewel het werkwoord met zijn vervoegd wordt, regeert het een voorwerp ("..bezit"), dat echter eerder als een oorzakelijk dan als een lijdend voorwerp gezien moet worden. Een omzetting naar een lijdende vorm is niet mogelijk.
Synoniemen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be