krochen
Nederlands
Uitspraak
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
krochen | krochend |
kroch | |
gekroch |
Woordafbreking
- kro·chen
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands crochen, cognaat met Duits krochen, kröchen; klanknabootsend werkwoord dat vooral nog in Noord-Brabant en Oost-Vlaanderen gebruikt wordt [1][2][3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
krochen |
krochte |
gekrocht |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
krochen
- kreunen, kermen, steunen; als gevolg van pijn, inspanning of ongemak
- Gij krocht als een koe die moet kalven.
- hevig kuchen, erg hoesten
- Cecilia: gij hoort hoe Jan-Oom alle dagen meer en meer begint te krochen; zijne borst is weg. [4]
Synoniemen
- kruchen
- [1] kreunen, kermen, steunen
Gangbaarheid
- Het woord 'krochen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ krochen (14 april 2016) op website Het Vlaams woordenboek: VlaamsWoordenboek.be; geraadpleegd 2017-03-20
- ↑ krochen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Conscience, H."Voor de jeugdigen. De giepigaard." in: De grondwet jrg. 31 nr. 38 (19 mei 1891); p. 8 kol. 2; geraadpleegd 2017-03-20
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal