krijs

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krijs
enkelvoud meervoud
naamwoord krijs krijsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de krijsm

  1. een luide, schrille schreeuw

Werkwoord

vervoeging van
krijsen

krijs

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krijsen
    • Ik krijs. 
  2. gebiedende wijs van krijsen
    • Krijs! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krijsen
    • Krijs je? 

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be