krant

Uit WikiWoordenboek
Een man die een krant leest.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krant
Woordherkomst en -opbouw
  • Van Frans courant, wat eigenlijk het tegenwoordig deelwoord is van courir. [1] In de betekenis van ‘dag/-nieuwsblad’ voor het eerst aangetroffen in 1610 [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord krant kranten
verkleinwoord krantje krantjes

Zelfstandig naamwoord

de krantv / m

  1. (media) klassiek massamedium, gedrukt op papier en gericht op het verspreiden van nieuws
     Die nacht was het volle maan, zó fel dat ik bijna een krant zou kunnen lezen.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen