koophuis
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- koop·huis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van koop en huis
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koophuis | koophuizen |
verkleinwoord | koophuisje | koophuisjes |
Zelfstandig naamwoord
het koophuis o
- huis dat door de bewoners gekocht is
- Je bent eigenlijk pas huiseigenaar van je koophuis als de hypotheek is afgelost.
Gangbaarheid
- Het woord koophuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "koophuis" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be