konvooi

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kon·vooi
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gewapend geleide’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord konvooi konvooien
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het konvooio

  1. groep uit veiligheidsreden, samenreizende voertuigen of schepen
    • De aanvallen op konvooien met bevoorrading nemen toe. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen