kommer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kom·mer
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘leed’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord kommer -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de kommerm [4] [5] [6]

  1. verdriet, leed
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen


Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • kom·mer
Naar frequentie 67

Werkwoord

kommer

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van komme


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • kom·mer
Naar frequentie 62

Werkwoord

kommer

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van komme

Zelfstandig naamwoord

kommer

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van komme


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • kom·mer

Zelfstandig naamwoord

kommer

  1. nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van komme
Schrijfwijzen


Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • kom·mer
Naar frequentie 40

Werkwoord

kommer

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van komma