knuppelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

dodknuppelen van zeehonden
Uitspraak
Woordafbreking
  • knup·pe·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

knuppelen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
knuppelen
knuppelde
geknuppeld
zwak -d volledig
  1. met een knots of knuppel slaan, wegslaan, neerslaan of doodslaan
    • Jongeren vast voor knuppelen: Tien jongeren uit Musselkanaal en omgeving zijn opgepakt omdat ze in september in Oost-Groningen willekeurige voorbijgangers met honkbalknuppels ernstig zouden hebben mishandeld. [2] 
  2. met een knots of knuppel slaan
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen