kluts

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kluts
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘koppeling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1936 [1]

Werkwoord

vervoeging van
klutsen

kluts

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klutsen
    • Ik kluts. 
  2. gebiedende wijs van klutsen
    • Kluts! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klutsen
    • Kluts je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord kluts klutsen
verkleinwoord klutsje klutsjes

Zelfstandig naamwoord

de klutsv / m

  1. ritmische beweging, slag
    • Hij is de kluts kwijt.  [2]
  2. chaotische situatie in het voetbal
Uitdrukkingen en gezegden
  • de kluts kwijtraken
niet meer weten wat men doet
  • De Hippo scheen nu helemaal de kluts kwijt te zijn. Hij wriemelde met zijn staart. Hij knipperde met zijn oogjes. De vin op zijn rug trilde van zenuwachtigheid. [3]

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen