klim
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- klim
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klim | - |
verkleinwoord | klimmetje | klimmetjes |
Zelfstandig naamwoord
de klim m
- een tocht waarbij geklommen wordt or moet worden
- Hoe bereken je hoe steil een klim is?
- ▸ Toen het vlakke plateau overging in een lange steile klim, volgden we ontelbare haarspeldbochten de rotswand op.[1]
Hyponiemen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
klimmen |
klim
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klimmen
- Ik klim.
- gebiedende wijs van klimmen
- Klim!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klimmen
- Klim je?
Afgeleide begrippen
|
Gangbaarheid
- Het woord klim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klim" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be