kletspraat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klets·praat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kletspraat
verkleinwoord kletspraatje kletspraatjes

Zelfstandig naamwoord

kletspraat m [1]

  1. onzin die iemand vertelt
    • Deze jongen had weer enorme kletspraatjes uitgekraamt over de wilde avonturen die hij op zijn vakantie had meegemaakt. 
    • De informatie bestaat voor 90 procent uit gissingen, vermoedens, kletspraat en gekissebis tussen leken die het beter denken te weten dan andere leken. En ergens in die brij zit misschien de oplossing, maar misschien ook niet. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jan Kuitenbrouwer 12 september 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be