klemmen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klem·men
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vastzetten, knellen’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
klemmen
klemde
geklemd
zwak -d volledig

Werkwoord

klemmen

  1. overgankelijk strak tegen elkaar aandrukken (zodat schuiven niet meer mogelijk is)
    • De deur klemde en kon dus niet meer open en dicht gedaan worden. 
    • Ik heb mij vinger tussen de deur en de deurpost geklemd zodat ik nu een blauwe plek heb. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de klemmenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klem

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen