klemmen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- klem·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
klemmen |
klemde |
geklemd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
klemmen
- overgankelijk strak tegen elkaar aandrukken (zodat schuiven niet meer mogelijk is)
- De deur klemde en kon dus niet meer open en dicht gedaan worden.
- Ik heb mij vinger tussen de deur en de deurpost geklemd zodat ik nu een blauwe plek heb.
Hyponiemen
- aanklemmen, afklemmen, beklemmen, dichtklemmen, inklemmen, omklemmen, opeenklemmen, samenklemmen, vastklemmen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Zelfstandig naamwoord
de klemmen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord klem
Gangbaarheid
- Het woord klemmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klemmen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "klemmen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ klemmen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %