kisten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kis·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kisten
kistte
gekist
zwak -t volledig

Werkwoord

kisten [2]

  1. onovergankelijk een kisting of kist maken
  2. overgankelijk een lijk in de doodkist leggen
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Iemand kisten
Iemand beetnemen

Zelfstandig naamwoord

de kistenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kist

Werkwoord

vervoeging van
kissen

kisten

  1. meervoud verleden tijd van kissen
    • Wij kisten. 
    • Jullie kisten. 
    • Zij kisten. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen