kerstenen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van kerstenen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		kerstenen			te kerstenen
	toekomend		zullen kerstenen			te zullen kerstenen
voltooid	tegenwoordig		hebben gekerstend			te hebben gekerstend
	toekomend		gekerstend zullen hebben			gekerstend te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	kerstenend		gekerstend			ev. kersten	mv. verouderd kerstent	kerstene
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	kersten	kerstent	kerstent	kerstent	kerstent	kerstenen	kerstenen	kerstenen
verleden (o.v.t.)	kerstende	kerstende	kerstende	kerstende	kerstende	kerstenden	kerstenden	kerstenden
toekomend (o.t.t.t.)	zal kerstenen	zult/zal kerstenen	zult/zal kerstenen	zult kerstenen	zal kerstenen	zullen kerstenen	zullen kerstenen	zullen kerstenen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kerstenen	zou kerstenen	zou(dt) kerstenen	zoudt kerstenen	zou kerstenen	zouden kerstenen	zouden kerstenen	zouden kerstenen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gekerstend	hebt gekerstend	hebt/heeft gekerstend	hebt gekerstend	heeft gekerstend	hebben gekerstend	hebben gekerstend	hebben gekerstend
verleden (v.v.t.)	had gekerstend	had gekerstend	had gekerstend	hadt gekerstend	had gekerstend	hadden gekerstend	hadden gekerstend	hadden gekerstend
toekomend (v.t.t.t.)	zal gekerstend hebben	zal/zult gekerstend hebben	zult/zal gekerstend hebben	zult gekerstend hebben	zal gekerstend hebben	zullen gekerstend hebben	zullen gekerstend hebben	zullen gekerstend hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gekerstend hebben	zou gekerstend hebben	zou/zoudt gekerstend hebben	zoudt gekerstend hebben	zou gekerstend hebben	zouden gekerstend hebben	zouden gekerstend hebben	zouden gekerstend hebben