keizerlijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kei·zer·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen keizerlijk keizerlijker keizerlijkst
verbogen keizerlijke keizerlijkere keizerlijkste
partitief keizerlijks keizerlijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

keizerlijk [1]

  1. van, als van een keizer
     Hij moest op een dolk en een keizerlijk vaandel zweren niemand iets te vertellen over wat hij nu te horen zou krijgen.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044625691
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be