kegelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ke·ge·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘met een bal kegels omgooien’ voor het eerst aangetroffen in 1425 [1]
  • Afgeleid van kegel met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kegelen
kegelde
gekegeld
zwak -d volledig

Werkwoord

kegelen

  1. inergatief (spel) het kegelspel spelen
  2. overgankelijk ~ uit uitwerpen, elimineren
    • Zo waren ze uit de competitie gekegeld. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen