kazak

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Kazak


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·zak
Woordherkomst en -opbouw
A enkelvoud meervoud
naamwoord kazak kazakken
verkleinwoord kazakje kazakjes

Zelfstandig naamwoord

[A] de kazakv / m

  1. tas om boeken of gymspullen in mee te nemen
    • Hij was z'n kazak vergeten en 's anderendaags bleek z'n kazak bij de verloren voorwerpen in Brussel Noord te staan en hij naar Brussel Noord en daarna naar Schaarbeek en toen z'n moeder z'n kop zag begon ze 'm uit te schelden en Jean-Luc zei jaja ik weet het maar ik heb veel problemen en veel te weinig kontakt. [3]
  2. (kookkunst) in de schil gekookte aardappel
    • Wie… in de herberg zijn "nieuwjaarsavond" in Vlaanderen doorbrengt, wordt (maar hoe langer hoe minder) getrakteerd op ingelegde haring met "kazakjes", aardappelen in de schil gekookt, of diezelfde kazakken met hoofdvlees, "hoofdvakken". [4]
  3. (kleding) kledingstuk dat over andere kleren heen wordt aangetrokken
    1. lange overjas voor mannen met lange wijde mouwen
      • Kijkend naar de miserabele jas verwonderde hij zich ook dat hij zonet nog straf voor de schipper beraamd had en hem, alleen maar omdat hij hem vergeten was, uit zijn werk had willen doen verdrijven: het was of in die morsige, gekreukte kazak heel de zorg besloten was die de man voor zijn gezin droeg. [5]
    2. eenvoudige bovenkleding met lange mouwen die over het bovenlichaam wordt gedragen
      • Wambuis, kazak en kniebroek omhulden de lijven van die zeventiende-eeuwers. [6]
    3. (militair) (geschiedenis) over de wapenrusting gedragen kledingstuk met wijde mouwen, waaraan te herkennen is bij welke strijdmacht men hoort
      • Het was zeer slecht manschap, groenen kazak met roode opslagen, en witte ondermonteering. Pauvreté! [7]
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3.3] kazak draaien
    overlopen, opeens partij kiezen voor de vijand
  • [3.3] kazak keren
    overlopen, opeens partij kiezen voor de vijand
B enkelvoud meervoud
naamwoord kazak kazakken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[B] de kazakm

  1. dik tapijt met geometrische figuren in heldere kleuren, zoals traditioneel gemaakt door de Kazachen
    • Het was de totale uitstalling van godweet hoeveel dozijn overbevoorrade tapijtenhandelaars tegelijk, die daar hun meest exquise waren hadden neergelegd: Shiraz, Bokhara, Kazak, Hamadan, Beluchistan, wat al niet meer; ook mij totaal onbekende, fascinerende, en dan in afmetingen die niemand zich kan veroorloven tenzij hij tot de paleizen-bezittende klasse behoorde. [8]

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[9]

Verwijzingen


Hongaars

Zelfstandig naamwoord

kazak

  1. (palindroom) (taal) Kazachs