karst

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • karst
Woordherkomst en -opbouw
  • Genoemd naar het Kras-gebied van Slovenië, waarvan de Duitse naam Karst is.
enkelvoud meervoud
naamwoord karst -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de karstm

  1. (geologie) de verzameling verschijnselen die samenhangen met de oplosbaarheid van kalksteen onder invloed van koolzuur in de atmosfeer
    • Een gebied met karst trekt vaak veel toeristen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

45 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

Zelfstandig naamwoord

karst

  1. (geologie) karst


Drents

Woordafbreking
  • karst

Zelfstandig naamwoord

karst

  1. (religie)(kerst)(feest) kerst; de periode van kerstavond tot en met tweede kerstdag
Schrijfwijzen


Gronings

Woordafbreking
  • karst

Zelfstandig naamwoord

karst

  1. (religie)(kerst)(feest) kerst; de periode van kerstavond tot en met tweede kerstdag
Schrijfwijzen
Synoniemen

Meer informatie


Nedersaksisch

Woordafbreking
  • karst

Zelfstandig naamwoord

karst

  1. (religie)(kerst)(feest) kerst; de periode van kerstavond tot en met tweede kerstdag
Schrijfwijzen
Synoniemen

Meer informatie

Meer informatie


Veluws

Woordafbreking
  • karst

Zelfstandig naamwoord

karst

  1. (religie)(kerst)(feest) kerst; de periode van kerstavond tot en met tweede kerstdag
Schrijfwijzen
Synoniemen