kapiteel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·pi·teel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bovenstuk van zuil’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kapiteel kapitelen
verkleinwoord kapiteeltje kapiteeltjes

Zelfstandig naamwoord

het kapiteelo

  1. (bouwkunde) het bovenstuk van een zuil
    • Het kapiteel was mooi versierd. 

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen