kanovaren

Uit WikiWoordenboek
1. varen in een kano
2. zo snel mogelijk een bepaald traject in een kano afleggen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·no·va·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kanovaren
-
-
onvolledig

Werkwoord

kanovaren [1]

  1. (scheepvaart) varen in een kano door middel van een peddel, waarbij de kanovaarder met het gezicht in de vaarrichting zit
  2. (sport) zo snel mogelijk een bepaald traject in een kano afleggen of wedijveren in het behendig bewegen in een kano
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen