kamfer

Uit WikiWoordenboek
Structuur van kamfer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kam·fer
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘middel tegen motten, geneesmiddel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kamfer -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de kamferm

  1. (scheikunde), (farmacologie) een stof met een brutoformule van C10H16O die voorkomt in het hout van de kamferboom Cinnamonum camphora en die witte tot transparante, wasachtige kristallen met een karakteristieke penetrante geur vormt
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Woordafbreking
  • kam·fer

Zelfstandig naamwoord

kamfer m/o

  1. (scheikunde) kamfer
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kamfer     kamferen     kamferer     kamferene  
genitief   kamfers     kamferens     kamferers     kamferenes  
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kamfer     kamferet     kamfer     kamfera  
genitief   kamfers     kamferets     kamfers     kamferas  


Nynorsk

Woordafbreking
  • kam·fer

Zelfstandig naamwoord

kamfer m/o

  1. (scheikunde) kamfer
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kamfer     kamferen     kamferar     kamferane  
genitief                
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kamfer     kamferet     kamfer     kamfera  
genitief                
bijvormen
(o)
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief               kamferi  
genitief                


Zweeds

Woordafbreking
  • kam·fer

Zelfstandig naamwoord

kamfer

  1. (scheikunde) kamfer
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kamfer     -              
genitief