kabots

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·bots
enkelvoud meervoud
naamwoord kabots kabotsen
verkleinwoord kabotseke
kabotseken
kabotsekes
kabotsekens

Zelfstandig naamwoord

de kabotsv

  1. (kleding) een platte muts of monnikskap die de kruin bedekt
    • Een zwart kabotseken heeft het [vogeltje] op zijne kop’[1]. 
Synoniemen

Tussenwerpsel

kabots!

  1. een woord dat de knal van een botsing aangeeft
    • Er kwam een auto veel te hard van rechts. Kabots! Hij knalde erbovenop... 

Gangbaarheid

19 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Dodendans 55, Stijn Streuvels
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be