kaardt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kaardt

Werkwoord

vervoeging van
kaarden

kaardt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kaarden
    • Jij kaardt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kaarden
    • Hij kaardt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kaarden
    • Kaardt!