jasmijn

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Jasmijn

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jas·mijn
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord jasmijn jasmijnen
verkleinwoord jasmijntje jasmijntjes

Zelfstandig naamwoord

de jasmijnv / m

  1. (plantkunde) een stuikgewas uit het geslacht Jasminum, met name Jasminum officinale, behorende tot de olijffamilie (Oleaceae)
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen