inwisselen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·wis·se·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

inwisselen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inwisselen
wisselde in
ingewisseld
zwak -d volledig
  1. iets ruilen voor iets anders
    • Ik heb mijn euro's ingewisseld voor dollars 
  2. iemand inwisselen voor iemand anders
    • Aan de grens werden de gevangenen ingewisseld voor de spionnen. 
    • Het resultaat van zoveel onderscheidingswoede is paradoxaal genoeg eigenlijk dat de slogans volstrekt inwisselbaar zijn geworden. Een lekker inclusieve spreuk als ‘Tourism for everybody’ bijvoorbeeld, daarmee kan Indonesië zich net zo goed profileren als Jamaica. En ook bij ‘Simply Beautiful’ is niet direct duidelijk over welk eenvoudigweg beeldschoon stukje wereld het gaat. Maar ach: misschien is dat ook wel precies de bedoeling. Om de generieke toerist aan te trekken kun je wellicht maar beter niet te veel afwijken. [2] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Clara van de Wiel 27 december 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be