inwerken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·wer·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inwerken
werkte in
ingewerkt
zwak -t volledig

Werkwoord

inwerken [1]

  1. uitwerking hebben, invloed hebben
    • Erytropoëtine werkt in op het beenmerg waar het de productie van rode bloedcellen stimuleert 
  2. overgankelijk in een materie thuis laten worden
    • Hij werd door het afdelingshoofd ingewerkt 
  3. overgankelijk al werkend aanbrengen
    • Door een draaiende beweging werd het materiaal ingewerkt 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen