intrekt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·trekt

Werkwoord

vervoeging van
intrekken

intrekt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intrekken
    • ... dat jij intrekt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intrekken
    • ... dat hij intrekt.