intervenieerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·ve·ni·eer·de

Werkwoord

vervoeging van
interveniëren

intervenieerde

  1. enkelvoud verleden tijd van interveniëren
    • Ik intervenieerde. 
    • Jij intervenieerde. 
    • Hij, zij, het intervenieerde.