intervenieer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·ve·ni·eer

Werkwoord

vervoeging van
interveniëren

intervenieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interveniëren
    • Ik intervenieer. 
  2. gebiedende wijs van interveniëren
    • Intervenieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interveniëren
    • Intervenieer je?