interneren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘een gedwongen verblijfplaats aanwijzen’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
  • afgeleid van het Franse interner (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
interneren
interneerde
geïnterneerd
zwak -d volledig

Werkwoord

interneren

  1. overgankelijk een verplichte verblijfplaats aanwijzen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen