instituteur
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: instituteur (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·sti·tu·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van institueren met het achtervoegsel -eur [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | instituteur | instituteurs |
verkleinwoord | instituteurtje | instituteurtjes |
Zelfstandig naamwoord
de instituteur m
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van institutrice
Gangbaarheid
- Het woord 'instituteur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.