installateur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·stal·la·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van installeren met het achtervoegsel -ateur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | installateur | installateurs |
verkleinwoord | installateurtje | installateurtjes |
Zelfstandig naamwoord
- (elektrotechniek) (techniek) (beroep) iemand die (elektrische) installaties installeert
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord installateur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "installateur" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 12
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -ateur in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Elektrotechniek in het Nederlands
- Techniek in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 95 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %