insprong

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·sprong

Werkwoord

vervoeging van
inspringen

insprong

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van inspringen
    • ... dat ik insprong. 
    • ... dat jij insprong. 
    • ... dat hij, zij, het insprong. 

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be