inplakken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·plak·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

inplakken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inplakken
plakte in
ingeplakt
zwak -t volledig
  1. overgankelijk iets door plakken ergens in aanbrengen (meestal gaat het over een plaatje of foto in een soort plakboek)
    • “Ik maak vaak foto’s, maar absoluut niet professioneel. En dan meestal met een echte camera, van alles en iedereen, maar nu dus hoofdzakelijk van de baby. Zowat alle foto’s van de eerste drie maanden heb ik laten afdrukken. Ik heb er al vierhonderd op volgorde gelegd. Die wil ik inplakken en er een ouderwets fotoboek van maken. Zo’n boek heb ik ook van toen ik zelf nog een baby was, dat vind ik toch iets bijzonders.”[2] 
    • Mijn zoon heeft niks met voetbal (hij rugbyt), dus ik verwachtte dit keer de dans van het voetbalplaatjes ruilen op het schoolplein te ontspringen. Helaas. Bij de voetbalplaatjes van de buurtsuper zitten tegenwoordig ook recepten, opdat wij moeders naarstig gaan ruilen. 'Succesrecepten' staat erop. Ik had ze vrolijk genegeerd, tot een vriendje van zoon zijn dubbele aan mij gaf met het verzoek mijn dubbele aan zijn moeder te geven. Ik kreeg er zelfs een verzamelabum bij. Het suffe is dat ik als vanzelf die receptjes ging inplakken, al zijn ze zo simpel dat het eigenlijk niet de moeite is. [3] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jos Jägers 3 februari 2017
  3. Volkskrant Tallina van den Hoed 1 maart 2016
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be