inleg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·leg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord inleg inleggen
verkleinwoord inlegje inlegjes

Zelfstandig naamwoord

de inlegm

  1. bedrag dat ingelegd wordt
  2. binnenste van een sigaar
  3. zoom, ingeslagen gedeelte van naaiwerk

Werkwoord

vervoeging van
inleggen

inleg

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inleggen
    • ... dat ik inleg. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen