informateur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·for·ma·teur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord informateur informateurs
verkleinwoord informateurtje informateurtjes

Zelfstandig naamwoord

de informateurm

  1. (beroep) iemand die informeert (informatie vergaart en verstrekt)
  2. (politiek) iemand die na de Tweede Kamerverkiezingen onderzoekt of een kabinetsformateur met een bepaalde opdracht kans van slagen zou hebben
Verwante begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen