indachtig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·dach·tig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het verouderde indacht met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen indachtig
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

indachtig

  1. volledig iets beseffend
    • Zijn reputatie indachtig ging het meisje niet op de voorstellen van de rijke man in. 

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be